De poëzie van een wielrenner Jacques Anquetil (1934-1987) was geen wielrenner die veel lyriek opriep. Een onvervalste stilist, ongeëvenaarde tijdrijder en groot kampioen, maar zelfs vijf Tourzeges maakten de Fransman geen publiekslieveling in eigen land. Nee, liever zagen zij de zwoegend strijdende Raymond Poulidor, liefkozend ‘Poupou’ genoemd, de Tour winnen dan de berekenende ‘Monsieur Chrono’. Zoals Benjo Maso in zijn Het zweet der goden schrijft was Anquetil ’een superkampioen met één groot gebrek: hij behaalde overwinningen zonder dramatiek.
Wat het betekent te fietsen Wat betekent het om te fietsen? Jazeker, het is een kwestie van het gat op een zadel, en dan maar de benen ronddraaien om het aandrijvingsmechanisme dat het achterwiel doet rollen op gang te brengen, gecombineerd met een evenwichtsoefening die eens wordt geleerd en nooit wordt vergeten. Maar wie op die manier over de betekenis van het fietsen denkt fietst nooit, of is een wetenschapper met een wel erg mechanistisch wereldbeeld - en in het ergste geval beide.
Wie vorig jaar de Tour op de NOS volgde, zal met enige regelmaat - naar mijn gevoel elke keer dat hij in beeld verscheen - de commentatoren, het olijke duo Dijkstra & Ducrot, over Guillaume Martin hebben horen zeggen dat hij naast wielrenner ook filosoof is. Een master filosofie op zak, aan theaterteksten werkend: het is inderdaad niet het standaardbeeld dat wij van topsporters hebben, en daarmee vermeldenswaard. En toegegeven, de Koning van Biafra, zelf erkend pseudo-filosoof, was niet de enige die zijn enthousiasme niet kon onderdrukken.