Als eerstejaarsstudent wijsbegeerte was de fenomenologie voor mij een van de meest uitdagende onderwerpen. Ik had juist Kant en Hegel tot op zekere hoogte begrepen, toen we Edmund Husserl te lezen kregen. Vaag vermoedde ik waar het hem om te doen was, maar de technische uiteenzetting van zijn fenomenologische methode, in die strenge wetenschappelijke stijl van hem, was voor mij tegelijkertijd fascinerend en ondoorgrondelijk. Ik herinner mij een thuistentamen (in die tijd nog geen door lockdowns opgelegde tentamenvorm waarbij de student middels surveillancesoftware van zijn kamer een tentamenzaal moet maken, maar een tentamen waarvan de vragen van een dusdanig niveau waren dat de student een week de tijd kreeg om thuis in alle vrijheid een antwoord te formuleren) waarbij ik na tig mislukte pogingen om een degelijk antwoord op een vraag over Husserls fenomenologie te geven, van gekte een boswandeling ben gaan maken - iets wat ik nooit deed - in de hoop dat mij een licht zou opgaan.