Recensie: Miriam Rasch - Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme
Data en de ethiek van de feilbaarheid
Data zijn het nieuwe goud, hoor je tegenwoordig. Vergaande digitalisering heeft het door Shoshana Zuboff zo gedoopte surveillancekapitalisme mogelijk gemaakt: een kapitalistische orde waarin data het meest waardevolle bezit vormen. In een post-digitale wereld produceren wij met vrijwel alles wat we doen data, die worden verzameld en gebruikt om dataprofielen van ons op te stellen. Deze dienen om ons gedrag in kaart te brengen, te voorspellen én te manipuleren, wat uiterst waardevol blijkt voor de advertentiemarkt, propagandadoeleinden (zie bijvoorbeeld het Cambridge Analytica-schandaal) en overheidssurveillance.
De ongebreidelde verzameling van persoonlijke gegevens, vaak op voor de geprofileerde ondoorzichtige wijze, roept ethische vragen op. De data-ethiek die zich hiermee bezighoudt onderzoekt wat verantwoordelijk en rechtvaardig is als het aankomt op het verzamelen, gebruiken en verhandelen van data, met een nadruk op privacy en data-eigenaarschap. Hoe belangrijk ook, dit soort vragen vertrekken zelf vanuit het dataïstische waardestelsel en laten na het te bevragen, zo beargumenteert Miriam Rasch in Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme. Wat daarentegen nodig is volgens haar, is een kritisch onderzoek naar het wereld- en mensbeeld waarop wat zij het dataïsme noemt, ‘het geloof dat alles wat bestaat te vertalen is in digitale data en dat daarmee de wereld de goede kant op te duwen is’, is gebaseerd.
Dit wereldbeeld berust volgens Rasch op wat zij met een aan Rafael Capurro en Michael Eldred ontleende term ‘digitale ontologie’ noemt. Digitaal heeft hier niet in eerste instantie betrekking op moderne computertechnologie, maar duidt op telbaarheid: in een digitale ontologie verschijnt de wereld aan ons als telbaar. Rasch spreekt in dit verband ook van ‘werkelijkheidsproductie’: de getallen die we gebruiken om de werkelijkheid te begrijpen, produceren haar net zo goed. Het is een wereld waarin zijnden verschijnen als duidelijk van elkaar onderscheiden, en dus telbaar, elk weer onder te verdelen in zijn eigen discrete, telbare onderdelen.
Het vertalen van de wereld in getallen houdt een schijn op van exactheid, objectiviteit. Digitaliteit veronderstelt exacte metingen, maar juist die zijn onmogelijk, stelt Rasch onder verwijzing naar de wiskundige Giuseppe Longo: ‘Exacte en met zekerheid te calculeren toestanden doen zich in de fysieke natuur helemaal niet voor. De vertaling naar 1 en 0, het isoleren van een signaal uit ruis, is daarom altijd een afronding.’ Wat verloren gaat achter die opgehouden exactheid, is juist de ruis, dat wat zich niet makkelijk laat onderscheiden en dus geen plek heeft in de digitale ontologie.
Voor een ethische perspectief op dit wereldbeeld, schaart Rasch zich achter een uitspraak van Simone de Beauvoir: ‘Sans échec, pas de morale.’ Onze kennis van een situatie of probleem, en de gevolgen van ons handelen daarin, zal altijd tekortschieten. Het stellen van de vraag naar het goede impliceert dat we niet weten wat dit goede is. Dit betekent dat frictie aan de basis ligt van ethiek, aldus Rasch: juist onze onoplosbaar problematische verhouding tot onszelf en onze wereld noopt ons tot het stellen van ethische vragen. In het dataïsme is daarentegen juist sprake van een streven naar seamless design: problemen zijn fundamenteel oplosbaar, en om te garanderen dat de digitale technologie de oplossing kan bieden moet zij frictieloos werken. Volgens Rasch zal zo ‘met het echec ook de ethiek verdwijnen.’
Toch werkt Rasch dit ethische raamwerk niet verder uit, waardoor onduidelijk blijft wat zij precies onder ethiek verstaat. Zo lijkt ze de bron te verwarren met het doel: dat ethiek ontstaat uit mislukking, wil niet zeggen dat ze die ook moet nastreven. De ethische vraag stellen impliceert weliswaar dat we niet weten wat het antwoord is, maar ook dat we streven naar iets wat als antwoord kan gelden. De bekende ethische stromingen - deugdethiek, utilitarisme en deontologie - formuleren inderdaad allemaal hun eigen antwoorden. Rasch neemt een meta-ethisch standpunt in door te stellen dat de onzekerheid die ten grondslag ligt aan de ethiek fundamenteel en onoplosbaar is, maar laat na de implicaties van dit standpunt uit te werken. Waarin verschilt het antwoord dat het dataïsme ons biedt van andere antwoorden - waarom is juist hier de ethiek in gevaar?
Dat er geen plaats is voor ruis in het dataïstische wereldbeeld, betekent dat de vertaling van de wereld in getallen altijd onvolledig is. Dit is ook wat we ervaren wanneer we worden geconfronteerd met onze ‘data-selfie’, ons eigen dataprofiel. Dit is een vervreemdende ervaring van wat Rasch in navolging van John Cheney-Lippold het ’else’ noemt: ‘De ervaring van vervreemding die het else oproept is een ervaring van frictie. Frictie tussen data en dat wat de data representeren, die op haar beurt frictie oproept in je binnenste, je halt doet houden, nog eens doet kijken, laat lachen van verontwaardiging of ongeloof.’
Deze frictie is echter niet uniek voor het dataïsme. Zo wordt het ‘gat’ tussen woord en wereld al langer gethematiseerd in de filosofie, en kan worden gesteld dat in elke vertaling van de werkelijkheid iets verloren gaat. Rasch verzet zich er echter tegen dit wat verloren gaat te beschouwen als ‘het onzegbare’: ‘Het is een cruciaal inzicht: het mysterie kan blijven bestaan, ook zonder het uiteindelijk onzegbaar te achten. Het kan alleen niet definitief worden gezegd; het vraagt om een voortdurend opnieuw zeggen.’ We worden zo telkens genoopt tot nieuwe vertalingen - nieuwe pogingen om de werkelijkheid te duiden - in het besef van de feilbaarheid en tijdelijkheid van deze vertalingen.
Uiteindelijk lijkt Rasch’ kritiek op het dataïsme vooral gericht tegen het gebrek aan zulk een besef van feilbaarheid. De alomvattende claims van het dataïsme stellen de wereld voor alsof deze volledig in data te vatten is. Het doet zich voor als de enige juiste weergave van de werkelijkheid, maakt tegenspraak onmogelijk, en ontneemt bovendien andere vormen van ‘werkelijkheidsproductie’ aan het zicht. Deze kritiek reikt echter verder dan het dataïsme: in feite is het toepasbaar op ieder wereldbeeld dat al te universeel en definitief is in zijn claims - en zulke wereldbeelden komen nog al te vaak voor in onder meer de filosofie, wetenschap en politiek.
Net als eerder in Zwemmen in de oceaan. Berichten uit een postdigitale wereld (2017) bewijst Miriam Rasch zich in Frictie als een uitstekende verstaander van digitale technologie en cultuur: ze laat zich niet verleiden tot oppervlakkige technologiekritiek, maar neemt de technologie serieus en plaatst haar op kritische wijze in een culturele en intellectuele context. Weliswaar komt in haar essayerende stijl associatie te vaak in de plaats van argumentatie, maar dit maakt tegelijkertijd dat haar betoog rijk is aan onderwerpen en invalshoeken.
Met Frictie schreef Rasch niet alleen een kritiek op het overheersende dataïstische wereld- en mensbeeld, maar tevens een pleidooi tegen al te aanmatigende interpretaties van de werkelijkheid, en voor het inzien van de feilbaarheid die onderdeel is van onszelf én al onze vertalingen van de wereld: alleen zo blijven we ontvankelijk voor een alternatieve kijk op de wereld en onszelf.
Oorspronkelijk verschenen op De Leesclub van Alles