Recensie: Karl Ove Knausgård - De morgenster

2023-04-07
5 min read

God of duivel

Het is niets nieuws in het oeuvre van Karl Ove Knausgård, het optreden van het ‘bovennatuurlijke’ in zijn roman De morgenster: in zijn tweede roman Engelen vallen langzaam liet Knausgård al engelen rondlopen. Toch voelt het na zijn autobiografische, zesdelige Mijn strijd-cyclus, de duizenden pagina’s tellende minutieuze beschrijving van zijn eigen leven dat vol stond met taferelen uit het moderne alledaagse bestaan, als een breuk met dit realisme als Knausgård precies deze alledaagsheid doorboort met de mysterieuze verschijning van een nieuw hemellichaam. En dit zal niet het laatste onverklaarbare fenomeen in de roman blijken te zijn.

Toch waant de lezer zich aan het begin van De morgenster in Mijn strijd. We volgen Arne die met zijn vrouw Tove en hun kinderen in een vakantiehuis nabij het Noorse Bergen verblijft. Terwijl de manisch-depressieve Tove tegen een psychose aan zit, probeert Arne althans voor de kinderen een functioneel huishouden op te houden. Er wordt schoongemaakt, gekookt, boodschappen worden gedaan, alles begeleid door de gedachten en overwegingen van Arne. En dan is daar ook nog de grilligheid van het bestaan, die veel moois oplevert, maar ook de moeilijkheden die je het liefst zou buitensluiten maar toch een onlosmakelijk deel van het leven zijn. Een vroeg hoogtepunt is het wanneer Tove op een kitten is gaan staan, en Arne het beestje ’s nachts begraaft om de kinderen niets te laten merken.

Het eerste hoofdstuk bevat al zo’n beetje alle thema’s die in de De morgenster blijven terugkeren. Er is de dood van de kitten, het psychische lijden van Tove, er wordt gediscussieerd over religie en God, en er is de zorg voor de ander, maar vooral het falen daarin: hier is het Arne die te midden van al de hectiek plotseling alle verantwoordelijkheid naast zich neerlegt, en na een flink aantal slokken te veel achter het stuur kruipt. En dan is daar, tegen het einde van het hoofdstuk, dat raadselachtige fenomeen aan de hemel.

In elk van de volgende hoofdstukken staat telkens een ander personage, optredend als ik-persoon, centraal. De meeste daarvan keren een aantal keer terug. Zo is daar Kathrine, een dominee die niet alleen de liefde voor haar man verliest, maar hem zo langzamerhand niet meer kan verdragen; de gefrustreerde journalist Jostein, die zowel zijn carrière als zijn gezinsleven ziet mislukken en zijn heil buitenshuis zoekt in alcohol en seks; en de eenzame, jonge twintiger Iselin, die vol schaamte, wetend dat ze eigenlijk een studie zou moeten doen, achter de kassa van de supermarkt zit. Sommige van deze personages raken aan elkaar, treden op in elkaars hoofdstukken: Josteins vrouw Turid volgen we bij haar nachtdienst in een inrichting, en Arne voert gesprekken met Egil, een wat beschouwelijk ingestelde man die geniet van zijn teruggetrokken leven, tot dat wordt verstoord als hij tegen zijn wil zijn zoon op bezoek krijgt.

De constante in al deze verhalen is het mysterieuze licht aan de hemel. Niemand weet zeker wat het is – een nieuwe ster? een supernova? – en iedereen reageert er op eigen wijze op. Met schouderophalen, want voor de moderne mens is alles immers verklaarbaar – al gauw verschijnen de eerste experts op tv om precies dat te doen –, of juist met onbehagen:

We bleven een tijdje naar de ster boven ons turen. Zijn aanblik vervulde me met een angst die ik probeerde weg te redeneren door tegen mezelf te zeggen dat het een natuurfenomeen was, geen teken, en dat een ster ons niet kon zien, niet aan ons kon denken, ons niet kon veroordelen.

De religieus ingestelde Egil beschouwt het fenomeen als de morgenster. Hij herinnert zich een passage uit Jesaja waarin de Babylonische koning wordt vergeleken met de morgenster, in het Latijn lucifer, die uit de hemel wordt gegooid en naar het dodenrijk verbannen. In Openbaring daarentegen verwijst de morgenster juist naar Jezus. ‘De ster was onmiskenbaar een teken’, denkt Egil, maar waarvan blijft een raadsel: van God of van de duivel?

De duivel stond voor maling hebben aan alle wetten, alle regels, alle gedachten over medemenselijkheid en solidariteit, voor een egoïsme dat zo groot was dat ze een ander mens konden vermoorden, bijvoorbeeld, zonder dat het ze iets deed.

Zo beschouwd is voor elk van de personages de duivel nooit ver weg: niet dat ze allemaal tot moorden in staat zijn, maar allen worstelen ze in meer of mindere mate met hun egoïsme en het breken van regels, opgelegd door werk, maatschappij en gezinsleven. Het boek telt niet toevallig 666 pagina’s.

Met de ster doen zich nog vele andere raadselachtige verschijnselen voor: dieren gedragen zich vreemd en begeven zich in grote aantallen tussen de mensen, er zijn vreemde vliegende wezens in het bos, er zijn overleden personen die plotseling tekenen van leven geven, of nog ergens opduiken. In een Murakami-achtige scène dwaalt een personage dat in coma ligt door een soort voor-menselijke versie van zijn thuisgebied, waar hij zijn overleden zoon tegen het lijf loopt. Het is alsof de poorten van het dodenrijk zijn opengezet – of juist gesloten, waardoor niemand er meer inkomt.

Als het boek afsluit met een lang essay over de dood, zogenaamd geschreven door Egil, voelt dat enerzijds alsof Knausgård uitleg wil geven: de thema’s van het boek – leven tegenover dood; de moderne, wetenschappelijke wereldbeschouwing die alles kan verklaren tegenover het mysterie, het onverklaarbare; goed tegenover kwaad – komen allemaal aan bod, en worden zo nog eens aangezet om het voorgaande in een helderder licht te zetten. Anderzijds is dit als het licht van de ster zelf: het doet de contrasten beter uitkomen, maar biedt geen sluitende verklaring. Wat vooral beklijft is hoe de morgenster weliswaar onverklaarbare dingen in gang lijkt te zetten, maar tegelijkertijd niets wezenlijks verandert aan het alledaagse geworstel van de personages; er komt geen nieuw heldendom voor in de plaats. Daarmee worden al die grote thema’s en vragen onderdeel van het gewone menselijke bestaan, wat ongetwijfeld altijd Knausgårds voornaamste thema zal blijven.


Oorspronkelijk verschenen op Tzum

Series of Posts

Recensie: Romain Rolland - Jean Christophe. Deel I - Dageraad
Recensie: Michel Houellebecq - Vernietigen
Recensie: Karl Ove Knausgård - De morgenster
Recensie: Wolfram Eilenberger – Het vuur van de vrijheid. De nieuwe wereld van Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Ayn Rand en Simone Weil
Recensie: Elias Canetti - Het martyrium
Recensie: Édouard Louis & Ken Loach - Dialoog over kunst en politiek
Recensie: Friedrich Nietzsche - De levensgevaarlijke jaren. Een keuze uit de brieven 1879-1889
Recensie: Hikaru Okuizumi - De stenen getuigen
Recensie: Paul Fournel - Anquetil alleen
Recensie: I.S. Toergenjev - Romans
Recensie: Miriam Rasch - Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme
Recensie: Boris Vian - De cowboy van Normandië
Recensie: Sigizmoend Krzjizjanovski - Autobiografie van een lijk en andere verhalen
Recensie: Jon Fosse - Melancholie I en II
Recensie: Paul Fournel - Ik en mijn fiets
Recensie: Guillaume Martin - Socrates op de fiets. Een filosofische Tour de France
Recensie: Marleen Stikker - Het internet is stuk. Maar we kunnen het repareren
Recensie: László Krasznahorkai - Baron Wenckheim keert terug
Recensie: Thijs Lijster - Kijken, proeven, denken. Essays over kunst, kritiek en filosofie
Recensie: Maurice Blanchot - Als de tijd daar is
Recensie: Georges Perec - Een man die slaapt
Recensie: Michael Fehr - Simeliberg
Recensie: Bruno Latour - Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime
Recensie: Willem-Jan Otten - Vier bekentenissen
Recensie: Julian Baggini – Een kleine geschiedenis van de waarheid
Recensie: Sarah Bakewell - De existentialisten. Filosoferen over vrijheid, zijn en cocktails
Dubbelrecensie: Joseph Roth - Spoken in Moskou. Reportages en brieven uit Rusland & De buste van de keizer en andere verhalen
Recensie: Olivier Adam - Kliffen
Recensie: Paul Beatty - Tuff
Recensie: Joost de Vries - Oude Meesters
Recensie: Isaac Asimov - Ik, robot